Peter en zijn zusje Santa, wezen, worden opgevoed bij een wereldvreemde tante, die vroeger bij een adellijke familie gediend heeft. Haar hoogste ideaal is de kinderen groot te brengen als een paar jonge edelen. Als de tante sterft, lopen ze van huis weg uit angst in een weeshuis gestopt te worden. Ze weten dat ze nog ergens een oom moeten hebben die met een circus reist. Als ze hem na avontuurlijke omzwervingen gevonden hebben, blijkt hij een clown te zijn. Oom Guus is bereid de kinderen op te nemen en ze kunnen naar school met de jeugd-artiesten van het circus. Daar en in het circus blijkt hoezeer ze achtergebleven zijn bij normale kinderen. Toch worden ze al spoedig meegesleept door het bruisende circusleven en zij sluiten vriendschap met de paarden, de zeeleeuwen, de honden en hun verzorgers. Peter en Santa worden helemaal in de circuswereld opgenomen en de jonge lezers gaan het boeiende bedrijf dat het circus is, zien met de ogen van de hoofdpersonen. Het boek kreeg bij verschijnen de Carnegie Medal voor het beste kinderboek van het jaar.